Deze ratio’s meten op verschillende manieren het vermogen van ondernemingen om winstmarges (of verliezen) te genereren. Hieronder vindt u de vier belangrijkste rentabiliteitsratio’s terug.
– REBITDA: Recurring Earnings before interests, taxes, depreciations and amortizations
REBITDA is de Amerikaanse benadering van de recurrente operationele cashflow. Het gaat uit van het resultaat vóór belastingen, met uitsluiting van de effecten van de financiële opbrengsten en kosten en van de niet-recurrente elementen, en met toevoeging van alle recurrente en niet-recurrente niet-kaskosten.
De berekende som toont het vermogen van de onderneming om toegevoegde waarde (marge) te creëren op haar dagelijkse activiteit. Van dit bedrag moeten nog de financiële lasten, eenmalige lasten, belastingen en het kapitaal van de leningen in afschrijving worden betaald. Een negatieve waarde houdt in dat de normale activiteit van de onderneming in de loop van het jaar geen marge heeft opgeleverd. Er moet voldoende marge gegenereerd worden om deze uitgaven te betalen en extra marge te genereren om te kunnen blijven investeren of dividenden uit te keren.
– Bruto-verkoopsmarge (€)
Deze ratio vergelijkt de recurrente brutobedrijfsmarge met de omzet van de onderneming. Het is een prestatie-indicator die het vermogen van de onderneming meet om brutowinst te maken op de verkoop van haar producten. Het wordt gebruikt om een rentabiliteitspercentage van de commerciële of industriële activiteit te berekenen.
De uitkomst moet positief zijn en hoe hoger de waarde, hoe winstgevender de onderneming is in haar kernactiviteiten.
– Uitgebreide cashflow voor winstuitkering (€)
Deze indicator gaat uit van het resultaat van het boekjaar om de werkelijke toegevoegde waarde te bepalen die de onderneming in de loop van het boekjaar heeft gecreëerd. Uit deze waarde wordt de capaciteit afgeleid om bestaande leningen terug te betalen.
De som moet positief zijn. Het moet zelfs meer bedragen dan het bedrag van de jaarlijkse aflossingen van de langlopende leningen, anders zal de onderneming niet in staat zijn om bestaande leningen terug te betalen. Het eventuele overschot, na betaling van de kapitaalaflossingen van de lopende leningen, maakt het mogelijk de capaciteit te evalueren om eventuele nieuwe leningen terug te betalen of nieuwe investeringscapaciteiten te vormen.
– Aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde (%)
Deze ratio relateert de personeelskosten aan de toegevoegde waarde en is alleen van toepassing op ondernemingen die mensen in dienst hebben. Na het berekenen van de toegevoegde waarde, moeten de personeelskosten nog betaald worden om een eerste idee te krijgen van het vermogen van de onderneming om een operationele cashflow te genereren. Als de personeelskosten de volledige marge in beslag nemen of deze overschrijden, zal de onderneming geen bedrijfswinst genereren. Op korte termijn is dit problematisch, want het verhindert toekomstige investeringen.
De waarde mag niet hoger zijn dan 100%. Hoe lager, hoe meer marge de onderneming zal genereren om aan het eind van het jaar een nettowinst te garanderen.