02 feb Toekomst industrie: afstappen van het enge nationale perspectief
De industrie in ons land mag dan al jaren in de klappen delen, de combinatie van een bijzonder ambitieus Europees klimaatbeleid en zeer sterk gestegen energieprijzen lijkt heel wat industriële bedrijven nu echt wel midscheeps te treffen. “De huidige situatie heb ik de voorbije twee decennia nooit eerder meegemaakt”, waarschuwt Frank Beckx, directeur van het Voka-kenniscentrum. (Filip Michiels)
Een recente Voka-bevraging bij 650 bedrijven spreekt boekdelen: de industrie verwacht voor heel 2023 een achteruitgang van de economische activiteit met 6%. Een kwart van de grote industriële bedrijven doet al een beroep op tijdelijke werkloosheid, een ander kwart overweegt het in de komende maanden. Voor de chemische sector oogt het plaatje zelfs nog een stuk somberder: op een jaar tijd smolt daar 15% omzet weg en de bezettingscapaciteit van de chemische installaties in ons land is vandaag onder de 70% gezakt, een historisch dieptepunt.
“Minstens even zorgwekkend is dat we ook almaar meer goedkopere importstromen van half afgewerkte en zelfs eindproducten op de Europese markt zien opduiken. De waardeketen raakt daardoor doorbroken, wat op termijn verregaande economische gevolgen kan hebben”, waarschuwt Frank Beckx. “Die situatie mag dus niet te lang meer aanhouden. We zitten intussen al vier opeenvolgende kwartalen in een negatieve trend, niet enkel in ons land maar met de hele Europese industrie. Laat ons niet vergeten dat die industrie in ons land nog altijd goed is voor 572.000 werknemers. Het blijft ook met voorsprong de economische sector die voor de grootste toegevoegde waarde zorgt. De indirecte tewerkstelling die voortvloeit uit industriële activiteiten blijft bijzonder belangrijk, de industrie is dé spil van onze export en draagt ook heel sterk bij tot onderzoek en ontwikkeling én innovatie.”
Volgens Beckx dwingen eerst de fel stijgende loonkosten en sinds kort nu ook de uit de pan swingende energieprijzen onze industrie al jarenlang tot opeenvolgende efficiëntie-oefeningen. “Daar komt dan nog eens de gigantische Europese regeldruk bovenop, gaande van de ESG-regelgeving over de doelstellingen voor biodiversiteit tot de green deal. Niemand stelt de klimaatambities in vraag, maar de wijze waarop die vandaag worden doorgedrukt, legt een bijzonder zware druk op onze Europese industrie. Die is en blijft heel productief, maar goed, op een gegeven ogenblik bots je ook daar op je grenzen uiteraard. Bovendien werkt de voortdurende onzekerheid ook echt remmend.”
Europees maatwerk
Beckx laat er geen twijfel over bestaan: legde de huidige Europese Commissie toch vooral de nadruk op de klimaatagenda, dan zal de volgende in eerste instantie aandacht moeten hebben voor de competitiviteit van de Europese bedrijven. Via een beleid dat inzet op de herindustrialisering die we ook elders op deze planeet volop zien, onder meer in de VS. “Dat beleid moet ook een echt Europees antwoord zijn. Alleen met een versoepeling van de regels voor overheidssteun komen we er niet, integendeel. Dan draaien de grote lidstaten die kraan wijdopen en komt de interne markt in Europa echt onder druk.”
Volgens Beckx zal die nieuwe Europese aanpak onvermijdelijk ook meer maatwerk moeten bieden. Zeker voor een bijzonder dichtbevolkte en sterk geïndustrialiseerde regio – met ook veel landbouw en veel versnipperde natuurgebieden – zoals Vlaanderen. “Los van de algemene klimaatdoelstellingen die Europa oplegt tegen 2050 is er voor sommige lidstaten gewoon ook meer flexibiliteit nodig. Wat mij betreft zou dat toch één van dé lessen moeten zijn uit de stikstofcrisis. Bovendien moeten we ook meer inzetten op een echt holistische aanpak, een geïntegreerd industrieel beleid over alle beleidsdomeinen heen. In die zin zou een Vlaamse minister of een Europese Commissaris voor Industrie zeker geen slecht idee zijn. Het politieke besef is er intussen, nu moeten we er ook naar handelen.”
Strategische autonomie
Ook Rudy Aernoudt gewezen kabinetschef van onder meer Fientje Moerman en senior economist voor de Europese Commissie, benadrukt het belang van de EU in de nieuwe industriële strategie. “Ons industriële beleid moet veel gerichter en we moeten vooral stoppen met alles en iedereen te subsidiëren”, vindt hij. “De Europese Commissie heeft onlangs 137 diensten en goederen vastgelegd die strategisch van groot belang zijn voor de Europese economie en waarvoor we momenteel nog grotendeels afhankelijk zijn van voornamelijk Aziatische landen. Op basis daarvan heeft ze een plan uitgetekend dat voor al die producten en diensten oplijst hoe we zo snel mogelijk opnieuw meer strategische autonomie kunnen verwerven. Onder meer de Europese chipverordening – die het Europese aandeel in de mondiale productie van chips en halfgeleiders van 10 naar 20% wil optillen – is een goede aanzet in die richting.”
Dat diezelfde EU zich de voorbije jaren met de green deal opwierp als een voorvechter van een streng klimaatbeleid – wat zich dan in eigen land bijvoorbeeld vertaalde in strenge stikstofregels – vormt voor Aernoudt geen excuus. Integendeel. “Willen we enkel nog klimaatneutrale wagens, laat ons daar dan meteen ook verder in gaan en voluit inzetten op technologieën die dat soort verregaande klimaatambities ook kunnen ondersteunen. Vandaag doen we net het omgekeerde: we laten de Chinezen – die op tal van vlakken veel minder strenge milieuregels hanteren – toe om onze markt te overspoelen met elektrische wagens. Zo verliezen we dus tweemaal: Europa ziet industriële werkgelegenheid verdwijnen én de planeet wordt er niet groener op. In die zin is ook het recent goedgekeurde Europese mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens een stap in de goede richting. Vervuilende niet-Europese bedrijven die hun producten in de EU willen verkopen, zullen zo binnenkort een extra taks moeten betalen. Europa reguleert, China produceert en wij subsidiëren, dat is uiteraard totaal zinloos. Het is hoog tijd dat we lessen trekken uit de blunders van het verleden, onder meer met de scheepswerven en de zonnepanelen.”
Reshoring
Meer nog dan in gloednieuwe industrietakken ziet Aernoudt potentieel in reshoring, het terughalen van industriële productie naar hier en West-Europa. Maar ook daar dringt zich een langetermijnstrategie op. “In het VK bestaat er vandaag al een reshoring agency, een privé-initiatief van de kamers van koophandel. Hierdoor weet de overheid er exact welke bedrijven in welke sectoren uitgeweken zijn, terwijl wij noch op regionaal noch op federaal niveau een exact idee hebben van welke bedrijven hier de voorbije jaren vertrokken zijn. Net voor de pandemie uitbrak, waren 9 op 10 nieuwe jobs in de Amerikaanse industrie nochtans te danken aan reshoring. In totaal werden er zo in de VS de voorbije jaren al 1,5 miljoen banen gecreëerd. Dat geeft toch te denken. Laat onze regeringen dus ook eens bekijken wat bepaalde industriële bedrijven precies nodig hebben om terug te keren.”
Ook hij pleit voor meer maatwerk. En voor een Europese aanpak – op basis van objectieve parameters – waarbij duidelijke keuzes worden gemaakt over de nieuwe inplanting van industriële bedrijven. “Daar heeft iedereen op lange termijn bij te winnen. Op termijn moet 25% industriële tewerkstelling in Europa zo opnieuw haalbaar zijn. We hebben er geen enkel belang bij het recreatiepark van de wereld te worden.”
Loonkosten
Blijft uiteraard het ultieme argument tegen een herindustrialisering: de hoge loonkosten in ons land en bij uitbreiding in West-Europa. Dat snijdt volgens Aernoudt anno 2023 amper nog hout. “De gemiddelde loonkost in pakweg Bulgarije of Roemenië ligt vandaag al lager dan in China. Tegelijk blijven we die landen vanuit Europa wel zwaar ondersteunen met allerlei subsidies. Waarom zouden we nieuwe, zeer arbeidsintensieve industrieën dan niet onderbrengen in die EU-landen, waarna we hen ook veel minder zouden moeten ondersteunen met allerlei subsidies? Als het over de herindustrialisering gaat, moeten we afstappen van het enge nationale perspectief en de zaak strategisch en op langere termijn benaderen, vanuit een Europees perspectief. Met een duidelijke focus per land. Willen we ons nog verder toeleggen op de assemblage van elektrische auto’s? Of willen we eerder inzetten op de productie van batterijen? Stuk voor stuk zijn dat vandaag geen arbeidsintensieve sectoren meer, waardoor ze dus ook voor ons haalbaar zijn. Kijk naar Baskenland, waar ze jaren geleden al kozen voor de aluminium- en de luchtvaartindustrie en waar het aandeel van de industrie in het BBP vandaag nog 28% is. Dé hamvraag die de politiek vandaag in mijn ogen moet beantwoorden, is dan ook of de industrie welkom blijft bij ons. Ik kan me voorstellen dat pakweg heel wat chemische bedrijven die vraag momenteel eerder negatief zullen beantwoorden.”