07 okt Overtollig geld van het bedrijf beleggen: hoe doet u dat?
Kleine vennootschappen hebben miljarden euro’s cash doelloos aan de zijlijn staan. Dat geld beleggen, kan hen heel wat extra rendement opleveren. Hoe kunnen vennootschappen en hun zaakvoerders dat het beste doen? – Jef Poortmans
‘Profit is vanity, cash is sanity’ en ‘cash is king’ zijn veelgebruikte mantra’s in de bedrijfswereld. Goed gerunde vennootschappen zijn dan ook cashmachines die na jaren op een berg geld kunnen zitten. Wanneer dat geld niet nodig is voor de dagelijkse bedrijfsvoering of voor investeringen, staat dat veelal werkloos aan de kant. En verliest het waarde. Volgens Trends Business Information, specialist in financiële data, stond er bij de Belgische kmo-vennootschappen in 2023 meer dan 90 miljard euro aan overtollige cash en kortetermijnbeleggingen op de balans.
Een optie om die slapende cash te laten opbrengen, is het geld te beleggen. Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. De beleggingsscenario’s zijn talrijk, net als de factoren en neveneffecten die impact hebben op het rendement.
Weet ook dat de federale regeringsonderhandelaars momenteel de beleggingsfiscaliteit voor vennootschappen en privépersonen door de mangel halen. Fiscale regels die nu nog gelden, kunnen morgen afgeschaft of aangepast zijn. Dat maakt de beleggingspuzzel voor vennootschapsgeld moeilijk te leggen. Trends zet de voornaamste afwegingen op een rij.
Beleg alsof het voor uzelf is
Een eerste vraag die zaakvoerders of aandeelhouders zich moeten stellen, is welk soort belegger ze zijn. “Ze mogen zich in hun beleggingsbeslissingen niet uitsluitend laten leiden door de fiscaliteit. Het is niet omdat een bepaald product fiscaal interessant is om geld binnen een vennootschap mee te beleggen, dat ze daarvoor moeten kiezen”, zegt Dominiek Delobel, fiscaal expert bij Bank Van Breda Advisory. “We raden zaakvoerders wel aan te kijken naar hoe ze het ‘overtollige’ geld in hun vennootschap kunnen laten renderen. Het heeft weinig zin dat gewoon op een zichtrekening te laten staan. En als ze het beleggen, doen ze dat het best zoals ze het als een privépersoon zouden beleggen. Een eerste stap is dus te weten wat je beleggersprofiel is.”
De belangrijkste vraag is: ga je het geld binnen de vennootschap beleggen, of haal je het er eerst uit om het vervolgens als privépersoon te beleggen?
Dat is meteen het vertrekpunt voor de volgende vraag. “En die is, welke beleggingsproducten heb je in gedachten?” stelt Anne Mieke Vandekerkhove, onderzoeker aan het Instituut voor Fiscaal Recht aan de KU Leuven. Het antwoord daarop leidt dan weer tot misschien wel de belangrijkste vraag: “Ga je dat geld binnen de vennootschap beleggen, of haal je het er eerst uit om het vervolgens als privépersoon te beleggen?”
Er zijn dus twee keuzes te maken, die elkaar wederzijds beïnvloeden: welk type belegging en binnen of buiten de vennootschap.
Het type belegging
“Als je een meer dynamische belegger bent en vooral mikt op meerwaarden via bijvoorbeeld individuele aandelen, dan is het interessanter om dat als privépersoon te doen. Dan word je niet belast op die meerwaarden. Als je die binnen de vennootschap boekt, betaal je daar wel vennootschapsbelasting op”, zegt Anne Mieke Vandekerkhove. “Als je substantiële meerwaarden verwacht te realiseren, is het voordeliger dat privé te doen, ook al moet je belastingen betalen om dat geld eerst uit de vennootschap te halen.”
“Binnen de vennootschapsbelasting worden de eventuele meerwaarden belast, maar kun je de minwaarden ook niet aftrekken”, waarschuwt Dominiek Delobel. “Stel, je hebt binnen de vennootschap een portefeuille van tien aandelen en vijf daarvan leveren een winst op van 1.000 euro. Dan betaal je op die winst vennootschapsbelasting. Maar als die andere vijf aandelen een verlies optekenen van 1.000 euro, is je rendement 0, maar heb je wel belastingen betaald op die 1.000 euro winst.”
Een uitzondering op die meerwaardebelasting binnen de vennootschap zijn de zogenaamde DBI-fondsen of DBI-beveks – DBI staat voor definitief belaste inkomsten. Vennootschappen die in zulke fondsen beleggen, moeten geen belasting betalen op de meerwaarden. “Maar als zo’n fonds koersverlies optekent, kun je die minwaarden niet van je belastbare winst aftrekken. Beleggingsfondsen zorgen wel automatisch voor een gezonde spreiding en met de DBI-variant kun je fiscaal gunstig binnen de vennootschap beleggen”, zegt Dominiek Delobel.
‘Als je substantiële meerwaarden verwacht te realiseren, is het voordeliger dat privé te doen, ook al moet je belastingen betalen om dat geld eerst uit de vennootschap te halen’
De meeste banken en vermogensbeheerders bieden DBI-fondsen aan. “Een bijkomend voordeel is dat je de instapkosten van die fondsen kunt aftrekken van de belastbare winst”, voegt hij nog toe. “Een nadeel is dan weer dat een stukje van het rendement wordt afgeroomd door de beheerkosten”, besluit Anne Mieke Vandekerkhove.
Voor meer voorzichtige beleggers die mikken op rente-inkomsten uit bijvoorbeeld obligaties of termijnrekeningen, is het een ander verhaal. “Dan is de personenbelasting minder gunstig want van die rente-inkomsten gaat 30 procent bevrijdende roerende voorheffing af. Die gaat er ook af als je zulke inkomsten binnen de vennootschap ontvangt, maar die voorheffing wordt verrekend met de vennootschapsbelasting zodat je op die rente-inkomsten uiteindelijk netto het tarief van de vennootschapsbelasting van 20 of 25 procent betaalt”, zegt Dominiek Delobel.
Ook voor gemengde fondsen – die in een mix van aandelen en minstens 10 procent obligaties beleggen – is de personenbelasting minder interessant. “Op de meerwaarden van het vastrentende deel van die fondsen moet je 30 procent belasting betalen, de zogenaamde Reynders-taks”, stelt Dominiek Delobel. Het is voordeliger om binnen een vennootschap een gemengde portefeuille op te bouwen met vastrentende beleggingen zoals obligaties of termijnrekeningen en een deeltje aandelen met DBI-fondsen.
Beleggen binnen of uit de vennootschap
Dan de vraag, beleggen binnen de vennootschap of als privépersoon. “Als je het geld er eerst uithaalt, dan zijn daar kosten mee gemoeid”, vertelt Anne Mieke Vandekerkhove, verwijzend naar de belastingen op cashuitkeringen door vennootschappen.
Er zijn verschillende manieren om cash uit een vennootschap te halen. Het klassieke dividend is het bekendste. “Daar hangt wel een hoog kostenplaatje aan”, zegt Dominiek Delobel. De privé-aandeelhouder die dat dividend ontvangt, moet daar 30 procent roerende voorheffing op betalen. “Als je binnen de vennootschap 100 kunt beleggen, kun je daar een hogere beleggingswinst mee realiseren dan wanneer je als privépersoon eerst 30 moet afstaan en netto nog maar 70 te beleggen hebt”, legt Anne Mieke Vandekerkhove uit.
‘Om de zoveel tijd wordt de fiscale wetgeving aangepast, waardoor ondernemers voor de lange termijn niet meer kunnen, durven of willen plannen wat ze met de geldreserves in hun vennootschap willen doen’
Er zijn twee belangrijke uitzonderingsregelingen, enkel geldig voor kmo’s. De eerste is de zogenaamde VVPR-bis-regeling. Daarmee is onder bepaalde voorwaarden na een wachtperiode van drie jaar maar 15 procent roerende voorheffing verschuldigd op het uitgekeerde dividend. Dat verhoogt het nettobedrag waarmee de dividendontvanger als privépersoon kan beleggen. In het voorbeeld van daarnet, in plaats van 70 met een regulier dividend, zal die kunnen starten met 85.
Een nog voordeliger gunstregime is de zogenaamde liquidatiereserve, oftewel VVPR-ter. Dat is ook een uitgestelde winstuitkering. Een vennootschap die een liquidatiereserve aanlegt, betaalt vooraf 10 procent belastingen op die aangelegde reserve en kan die na vijf jaar uitkeren tegen een roerende voorheffing van slechts 5 procent. “Enkel kleine vennootschappen kunnen een liquidatiereserve aanleggen, en dat voordelige tarief geldt alleen als ze de reserve uitkeren aan een natuurlijke persoon”, zegt Anne Mieke Vandekerkhove.
Concreet, een vennootschap die overvijf jaar 100.000 euro als liquidatiereserve wilt uitkeren, moet daar vandaag 110.000 euro winst voor opzijzetten, zijnde 100.000 uit te keren winst en 10.000 voor de vooraf te betalen belasting. De zaakvoerder-aandeelhouder zal dan na vijf jaar netto 95.000 euro ontvangen, zijnde de 100.000 min de verlaagde roerende voorheffing van 5 procent.
De liquidatiereserve is daarmee de voordeligste manier om geld uit de vennootschap te halen. “Omdat je vijf jaar moet wachten om dat geld tegen dat voordelige tarief eruit te halen, kun je dat gedurende die vijf jaar binnen de vennootschap beleggen en het er dan pas uithalen”, zegt Anne Mieke Vandekerkhove. “Zaakvoerders hebben soms de neiging om dat geld pas te beleggen wanneer het op hun privérekening staat, maar waarom zou je die reserves vijf jaar laten staan? Met de inflatie verlies je dan alleen maar”, voegt Dominiek Delobel toe.
Het kan zelfs nog voordeliger. “Als je de liquidatiereserves op de balans laat staan tot wanneer je de vennootschap ontbindt, moet je daar geen roerende voorheffing op betalen”, zegt Dominiek Delobel. De enige kosten zijn in dat geval de 10 procent belasting wanneer de reserve wordt aangelegd. “Dan hou je netto veel over. Zeker als je die liquidatiereserve ondertussen hebt belegd.”
Risico’s en neveneffecten
Beide experts waarschuwen voor risico’s of neveneffecten in ieder scenario. “Vennootschappen die aansprakelijkheidsrisico’s lopen, willen graag zo snel mogelijk een deel van de reserves uitkeren om die veilig te stellen voor bijvoorbeeld claims”, zegt Dominiek Delobel. “Maar als daar geen gevaar voor is, kun je gerust reserves binnen de vennootschap beleggen.
“Wie hoopt dat haar of zijn vennootschap wordt overgenomen, laat daar dan weer het best geen overtollige cash in zitten. “Als je een bedrijf overlaat waar al jaar en dag 1 miljoen euro overtollige cash op de balans staat, dan zal de fiscus oordelen dat dat geld niet nodig is voor de dagelijkse bedrijfsvoering en moet je daar mogelijks 30 procent roerende voorheffing op betalen”, geeft Dominiek Delobel als voorbeeld.
Een te grote aandelenportefeuille binnen een vennootschap kan ook onverwachte gevolgen hebben, waarschuwt Anne Mieke Vandekerkhove. “Onder bepaalde voorwaarden genieten vennootschappen van een verlaagd belastingtarief van 20 procent op de eerste 100.000 euro belastbaar resultaat. Maar als de aandelenportefeuille binnen de vennootschap meer dan de helft van het eigen vermogen bedraagt, dan geldt het gewone tarief van 25 procent. Dat kost je dus 5.000 euro meer aan belastingen”, legt ze uit. “Als je beleggingsportefeuille groot genoeg is, kun je met een hoog genoeg rendement dat verlies van die 5.000 euro wel weer goedmaken”, voegt Dominiek Delobel toe.
Hij wijst ook nog op een mogelijk successieluikje. “In Vlaanderen geldt een gunstregeling waarmee familievennootschappen tegen 3 procent geërfd kunnen worden, onder bepaalde voorwaarden”, vertelt hij. “Dan kan het interessant zijn om geldreserves in de vennootschap te laten en die daar te beleggen. Als je plots zou overlijden, gaan die tegen 3 procent over naar je erfgenamen. Terwijl, als je ze zou uitgekeerd hebben en je overlijdt, dan zullen je erfgenamen daar volgens de schijven van de erfbelasting op moeten betalen.”
Tot slot is het grootste risico de veranderende fiscaliteit. “Om de zoveel tijd wordt de fiscale wetgeving aangepast, waardoor ondernemers voor de lange termijn niet meer kunnen, durven of willen plannen wat ze met de geldreserves in hun vennootschap willen doen”, zegt Dominiek Delobel.
Meest en minst gunstige scenario
Elk scenario heeft zijn voor- en nadelen. Om de verschillen op scherp te stellen, schetsen we het meest en minst gunstige scenario.
Meest gunstige scenario: 43.000 euro nettowinst
Stel, een zaakvoerder legt tien jaar voordat ze met pensioen gaat en haar vennootschap vereffent, een liquidatiereserve aan van 90.909 euro. In totaal moet ze daar 100.000 euro winst voor reserveren, waar ze eerst 10 procent belasting op betaalt. Als ze die 90.909 euro gedurende tien jaar belegt in een DBI-fonds met een gemiddeld jaarrendement van 5 procent, wat haalbaar is binnen zo’n tijdspanne, dan zal dat startbedrag na tien jaar met 57.000 euro zijn aangedikt tot 148.000 euro. Die meerwaarde van 57.000 euro kan ze ook in liquidatiereserve brengen als ze daar vooraf 10 procent belasting op betaalt. Dat alles maakt dat ze bij de vereffening van haar vennootschap netto 143.000 euro liquidatiereserve aan zichzelf kan uitkeren zonder daar nog roerende voorheffing op te moeten betalen.
Minst gunstige scenario: 14.000 euro nettoverlies
Stel, dezelfde zaakvoerder keert 100.000 euro dividend uit aan zichzelf als privépersoon. Na aftrek van 30 procent roerende voorheffing houdt ze daar netto 70.000 euro netto van over. Als ze dat bedrag tien jaar lang defensief zou beleggen in vastrentende producten, bijvoorbeeld termijnrekeningen, die jaarlijks 3 procent bruto oftewel 2,1 procent netto opleveren, dan is het eindbedrag na tien jaar 86.000 euro. Liefst 57.000 euro minder dan in het meest gunstige scenario.